maandag 17 maart 2014

Noodlot


Noodlot, geschreven door Louis Couperus in 1890, is een psychologische roman die bij het Naturalisme hoort. Dit was een literaire stroming die aanwezig was van 1850 tot het jaar 1900. Het was een uitwerking van het Realisme en wordt ook wel als een tegenreactie op de Romantiek gezien.


In het Naturalisme is de mens onvrij. Erfelijkheid, opvoeding en milieu bepalen alles. Verder is de mens overgeleverd aan krachten die sterker zijn dan hijzelf. Er valt niet aan het noodlot te ontkomen. Ook beschrijven de naturalistische schrijver de werkelijkheid en de omgeving heel uitvoerig.


Dat de titel van het boek al Noodlot is, is een grote verwijzing naar het Naturalisme op zich. Dit noodlot komt in het verhaal ook heel vaak terug. Bijvoorbeeld, Eve denkt in het volgende citaat dat het Noodlot een grote invloed heeft en zomaar kan ingrijpen:

“Frank! gilde zij, in haar opzweving van extase. Frank, zie, het is niet gebroken, het is heel! Het is het Noodlot, dat het niet heeft willen laten breken.”

Bertie beroept zich tijdens het hele verhaal op het Noodlot, vooral wanneer hij in zichzelf denkt. Hij denkt bijvoorbeeld, wanneer hij bezig is de relatie tussen Frank en Eve om zeep te helpen, dat hij dit niet heeft gedaan. “Dit heeft het Noodlot gedaan”, anders was het hem nooit gelukt. “Een mens kan niet zozeer het leven van anderen veranderen, dus ik ben hier niet schuldig aan.”

Als Frank er later achter komt wat Bertie hem aan heeft gedaan, verdedigt Bertie zich met het argument dat hij maar een mens is en dat hij er niets aan kon doen dat het zo is gelopen. Hier staan opvoeding, erfelijkheid en milieu centraal. Bertie kwam namelijk uit een slechter milieu, had een minder goede opvoeding en heeft slechtere eigenschappen geërfd. Toen hij het rijke leventje van Frank binnenstapte en dus in een heel goed milieu terechtkwam, was het al gedoemd mis te gaan.

Erfelijkheid en opvoeding komen ook terug bij Eve, want zij lijkt veel op haar moeder en heeft dezelfde liberale opvatting als haar ouders.

Verder geeft Louis Couperus veel beschrijvingen van de werkelijkheid in zijn boek. Dit is ook een kenmerk voor het Naturalisme.

“Maar meer nog leed Bertie, als hij over de halfcirkel van de zee uittuurde en die zee naar hem toe zag deinen met haar eindeloos uitgerol van groen en blauw en grijs en violet en zachte parelkleur – de hoogronde hemel er boven, vol eindeloze wolkenmetamorfoses, in- en uitkrullende massa’s dik grauw en wit, zilverige windveren, ijle pluimen, dons luchtschuim, - dan werd het hem of met de zee zijn noodlot naar hem toekwam.”.

De vriendschap


De vriendschap is een psychologische roman geschreven door de Nederlandse schrijfster Connie Palmen. Het boek is uitgebracht in 1995 en gaat over de vriendschap tussen Kit en haar vriendin Ara. Op deze site is een uitgebreide samenvatting te lezen. Ook heb ik twee goede recensies gevonden over dit boek: de eerste uit de Trouw en de tweede uit het NRC Handelsblad. Connie Palmen, geboren op 25 november 1955, is een erg belangrijke schrijfster van deze tijd. Ze heeft vele succesvolle romans geschreven en ook enkele prijzen gewonnen. Op haar site kan je wat meer over haar leven lezen.

Kit, of eigenlijk Catharina Buts, is de hoofdpersoon van de roman. In het begin van het verhaal is ze nog maar tien jaar, maar aan het eind van het verhaal al ongeveer achttien. Ze is een klein, tenger meisje met blond haar en groene ogen. Ze komt uit een katholiek gezin en heeft drie grote broers.

Kit is een erg gevoelig persoon. Ze wilt liefde aan iedereen geven en voelt zich zelfs verantwoordelijk voor de gevoelens van anderen. Als anderen ongelukkig zijn, denkt ze vaak dat het door haar komt en dat ze liever voor hen had moeten zijn. Ze denkt veel na over alle aspecten van het leven en wilt ook het liefst om haar geest begeert worden. Haar uiterlijk is niet zo belangrijk voor haar en ze is bang om zich met haar lichaam open te stellen naar anderen. Ara is de enige die haar mag aanraken.
Kit is erg intelligent. Ze is heel bedreven met de taal. Maar ze is ook erg onzeker en weet niet echt wat ze met haar leven moet. De enige manier waarop ze even los kan gaan zonder zorgen is wanneer ze drinkt. Hierdoor raakt ze verslaafd aan alcohol.
Kit hecht zich snel aan mensen. Dit kan soms tot het obsessieve doorgaan, zoals in het geval met Ara.

Ara (Barbara Callenbach) is twee jaar ouder dan Kit, dus aan het begin van het verhaal 12 jaar oud . Ze is een grote, forse meid maar ze is wel erg knap. Ze heeft donkere, lange haren en lichte, grijze ogen. Ze komt uit een welvaren gezin. Ze heeft zeven zussen en haar ouders scheiden in de loop van het verhaal.

Ara is erg gehecht aan dieren en de natuur. Ze houdt daar nog meer van dan dat ze van mensen houdt. 
Ze gaat veel op haar intuïtie af en gaat vaak op haar gevoel bij het maken van keuzes. Ze is een verstandig persoon.
Ara is rustig een kan goed luisteren, dit is vooral het geval doordat ze dyslexie heeft en daardoor niet zo taalbehendig is. Haar uiterlijk is erg belangrijk voor haar en ze wilt om haar lichaam begeert worden.
Soms kan ze best nors, vervelend en bazig zijn.

Kit en Ara zijn vanaf het begin dat ze elkaar ontmoeten beste vriendinnen. Dit verhaal gaat over hun hechte vriendschap en hoe deze verandert naarmate Kit en Ara ouder worden en opgroeien. 
Ara is altijd al het grote voorbeeld van Kit geweest en Kit kijkt erg naar haar op. Ze is erg afhankelijk van Ara. In onderstaande citaat is te zien dat Kit zich ook veel meer hecht aan Ara dan andersom.

"'Ik wil dit niet', zei ze. 'Ik wil niet dat die dingen over mij ergens opgeschreven staan.' 'Waarom niet?', vroeg ik verbaasd. Eerst zei ze dat ze dat een onprettig idee vond, hoe dan ook. Ik sputterde tegen en zei dat het een geheim was en dat ik het nooit aan iemand anders liet zien en dat ze me alles moest vertellen, want anders kon ik haar niet helemaal invullen. 'Ik vertrouw je niet', zei ze toen." (Bladzijde 76)

Als Ara ongeveer 18 is, groeit haar interesse voor jongens welke ze ook regelmatig loopt te versieren. Kit vindt dit heel vervelend. Zij heeft Ara namelijk liever helemaal voor zichzelf. Dit is de obsessieve kant van Kit. Verder in het verhaal beseft Kit dat ze te ver is gegaan in haar liefde voor Ara en neemt ze wat meer afstand. Het volgende citaat bevat een soort keerpunt.

"Drie dagen liet ik niks van mij horen, een record. Mijn schrift raakte boordevol vloeken en verwijten. In een rustigere stemming zette ik mijn grieven genummerd op een rijtje, zodat ik haar voor eens en voor altijd duidelijk zou kunnen maken wat mij dwars zat, als ik haar weer zag. Ik kwam tot zeventien. Zij belde op de ochtend van de vierde dag. Of ik die avond kwam eten. Ik stemde toe, probeerde zo kortaf mogelijk te klinken, horde haar grinniken om die halfslachtige poging en gooide wit van woede de hoorn op de haak, zonder afscheid te nemen.” (Bladzijde 208)


In het derde deel van het boek krijgt Kit voor het eerst een serieuze relatie met een man genaamd Thomas. Ze houdt van hem, maar niet op de manier waarop ze van Ara houdt. Kit begint nu te beseffen dat ze veel te afhankelijk van Ara is geweest en dat ze eigenlijk helemaal geen mening voor zichzelf had. 

De aanslag

Na de oorlog was men gefixeerd op de ‘wederopbouw’ waarbij de oude waarden weer moesten gelden. Hier moest de opkomende romanschrijver Harry Mulisch niets van weten. In plaats van een optimistisch, levenskrachtig beeld over te brengen, schreven jonge schrijvers als  de Grote Drie over de mens in een sombere zin. De goede bedoelingen waren voorgoed voorbij en de mens ‘is een zelfzuchtig monster dat puur op eigengewin uit is’. Van de mens werd niet meer verwacht dat hij naar het goede streeft. Alle schrijvers van de naoorlogse literatuur waren cynisch: door de gruwelen van de oorlog geloofden ze nergens meer in. Ze benadrukten dat de oorlog de jeugd van alle illusies heeft beroofd. De personages hadden geen idealen of grote gevoelens, zoals liefde en geloof, meer en waren erg onintellectueel. Het leven was uitzichtloos, toekomstdromen bestonden niet meer.

Harry Mulisch was geboren in 1929 en was dus nog jong toen de oorlog uitbrak. Zijn moeder was Joods en zijn vader een collaborateur, waardoor hij de oorlog vanuit een aparte positie meemaakte. Mulisch heeft ook wel gezegd: ‘Ik bèn de Tweede Wereldoorlog’. Bijna al zijn werk bestaat uit romans met de oorlog als thema. Mulisch beschrijft psychologische en filosofische kwesties naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog. In zijn romans gaat het om schuld en verantwoordelijkheid en om goed en kwaad. Het beste voorbeeld hiervan is wel De aanslag, geschreven door Mulisch in 1982.

De aanslag gaat over Anton Steenwijk, een 12-jarige jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Haarlem woonde met zijn ouders en broer. Niet lang voor de bevrijding wordt er in zijn straat de NSB’er Ploeg vermoord en wordt zijn lichaam voor het huis van Anton neergelegd. De Duitsers ontdekken dit en steken het huis van Antons familie in brand. Anton wordt opgepakt en brengt tijd door in een cel, waarna hij naar Amsterdam gaat om daar te wonen. Na de bevrijding komt Anton erachter dat de Duitsers zijn broer en ouders hebben vermoord. Wanneer hij terug komt in Haarlem in 1952 ontdekt hij daar het gedenk-monument waarop ook de namen van Antons ouders staan. Na zijn studie gaat Anton op kamers wonen. In 1956 komt hij Fake Ploeg, de zoon van de vermoorde NSB’er, tegen. Ze gaan praten en Fake verdedigt zijn vader terwijl Anton hem ervan probeert te overtuigen dat zijn vader wel fout zat. In 1961 trouwt Anton met Saskia de Graaff. Op een begrafenis vijf jaar later ontmoet hij oud-verzetsstrijder Takes. Hij verteld Anton dat hij diegene was die de NSB’er heeft vermoord. Hij deed het samen met Truus Coster, een vrouw die Anton in de cel had ontmoet toen hij twaalf was. Wanneer hij zijn oude buurvrouw Karin Korteweg tegenkomt, zegt ze hem dat zij en haar man het lijk hadden verplaatst om de hagedissen van haar man te sparen.

Het belangrijkste thema is schuld. Centraal staat de vraag: wie is er schuldig aan de moord? Verder is de oorlog een overheersend thema. Oorlog beïnvloedt Anton voortdurend. Het begint met de aanslag tijdens de oorlog. Hier wordt hij de rest van zijn leven aan herinnerd. Vooral hierdoor is dit boek typisch voor de literatuur van de naoorlogse generatie.

donderdag 13 maart 2014

De engelenmaker

Voor God spelen als wetenschapper?

Een boek dat je echt aan het denken zet. Dit is de eerste gedachte die bij mij opkomst wanneer ik aan De Engelenmaker van Stefan Brijs denk. De in 2005 uitgebrachte literaire roman is al een tikkeltje oud, maar is, zelfs na de vele technologische ontwikkelingen van de laatste jaren, nog steeds uiterst recent in 2014 en de jaren die nog moeten komen. Het verhaal gaat namelijk over een wetenschapper die zichzelf drie maal kloont. Liep Brijs daarmee voor op de tijd?

Dokter Victor Hoppe keert terug naar het dorp waar hij was opgegroeid: Wolfheim. Het lijkt wel of de tijd hier heeft stilgestaan. De technologische ontdekkingen in de wereld hebben hier hun invloed niet gehad en het is alsof dit dorp in geen honderd jaar is veranderd. Als Victor hier aankomt met zijn eeneiige drieling, ieder met een hazenlip en rood haar, wordt hij maar raar aangekeken. Voor de lezer is snel duidelijk dat  de drieling is gekloond met Victor’s DNA, maar de dorpsbewoners hebben  hier nog geen idee van. Er wordt direct over Victor gepraat en hij wordt zelfs beschouwd als een creatie van de duivel. Nog vreemder, Victor heeft zijn drieling de namen Michaël, Gabriël en Rafaël, de namen van de drie aartsengelen, gegeven. Maar wanneer Victor een kind van de dood redt, wordt hij superpopulair.

Als snel wisselt het perspectief. Brijs heeft hier op een heel doordachte wijze de lezer medeleven laten voelen en heeft tegelijkertijd de nieuwsgierigheid enorm laten toe nemen. Charlotte wordt namelijk de ik-personage waardoor je alles door haar ogen beleeft. Je krijgt medeleven voor de mislukte drieling, maar kan tegelijkertijd Victor Hoppe nog niet goed doorgronden. De vragen over de dokter blijven daardoor groeien. Vragen die pas veel later beantwoord zullen worden.

Het tweede deel bestaat uit twee flashbacks. Door hier gebruik van te maken heeft Stefan Brijs op een erg functionele manier de lezer kennis laten maken met het verleden van Victor Hoppe. De eerste flashback gaat over zijn jeugd, de tweede beschrijft zijn carrière als medicus tot het moment dat hij naar Wolfheim verhuist. Het wordt hier duidelijk dat Victor het syndroom van Asperger heeft. En dit verklaart een hoop. Ook krijg je te lezen over zijn verschrikkelijke jeugd. De lezer voelt hierdoor meer sympathie en zal naderhand ook de beweegredenen van Victor begrijpen. Vroeger werd er niet naar hem omgekeken. Victor creëerde door die omgeving een ander soort katholicisme. Hij geloofd wel in God maar vindt dat Hij zijn eigen zoon heeft verraden door hem niet te redden van de dood. Victor denkt dat God wel leven geeft, maar voornamelijk leven neemt. Victor wilt alleen maar leven geven. Hij wilt dus een soort betere God spelen via de wetenschap. Dit roept al veel vragen op bij de lezer over de normen en waarden van de samenleving. Want wat vinden wij nou over het klonen?

In het laatste deel worden alle vragen beantwoord. Door deze opstelling te kiezen blijft het verhaal spannend tot op de laatste bladzijde. Alle ontwikkelingen in het boek komen nu ook tot een tragisch einde. Victor kruisigt zichzelf, een scene die verschrikkelijk beschreven wordt…

Het was een roman met ontzettend veel pagina’s maar zeker de moeite waard om te lezen. En zonder de uitgebreide beschrijvingen waar Brijs gebruik van heeft gemaakt, had ik de situaties niet goed voor me kunnen zien. Het inkorten van het verhaal zou dan ook echt onmogelijk zijn en de vele beeldspraak maakt het verhaal juist tot wat het is geworden: een spannende, uitstekend geschreven roman van topniveau die iedereen zou moeten lezen.

Max Havelaar

Het is vrij duidelijk dat Max Havelaar, een klassieker geschreven door Multatuli, bij de Romantiek hoort. De Romantiek kan gemakkelijk de bekendste literaire stroming worden genoemd. Het was een Westerse stroming in het einde van de achttiende en het grootste deel van de negentiende eeuw, ruim genomen van 1770 tot 1880. Men was rond die tijd erg ontevreden over hun manier van bestaan. Er heerste veel armoede en ziekte onder de bevolking welke zich daardoor af begonnen te zetten tegen het optimisme en rationalisme van de Verlichting. De subjectieve ervaring werd nu als uitgangspunt genomen, waardoor onder andere gevoelens, het individualisme, emotie en verbeelding centraal kwamen te staan. De romantische mens is erg ontevreden met de realiteit en vlucht hier dan ook uit weg naar een fantasiewereld. In de Romantiek was er dus veel kritiek op het huidige leven.

Dit laatste kenmerkt Max Havelaar volledig. De titel van het boek is tevens de naam van de hoofdpersoon, en dit personage is een zeer romantisch mens. Multatuli schreef Max Havelaar omdat hij zelf onvrede had met het beleid van Nederland omtrent Nederlands-Indië. Dit feit maakt het al een romantisch boek op zich. Om zijn onvrede te kunnen uiten heeft Multatuli een heel speciaal hoofdpersonage gecreëerd. Dit personage is het oneens met de manier waarop de Indische bevolking wordt behandeld en wilt graag onrecht herstellen. Hierdoor zou Max Havelaar het individualisme ook niet beter kunnen vertegenwoordigen. Hij is de enige die het als Hollander opneemt voor de Indische bevolking. In tegenstelling tot alle andere ambtenaren in de koloniën durft hij wel iets te doen om het volk daar te helpen en beschermen. Hij wilde dat het volk op hem vertrouwde en dat ze wisten dat hij het beste met hen voor had. Dit is te lezen in het onderstaande citaat.

“Ik verzoek u nogmaals mij te beschouwen als een vriend die u helpen zal waar hij kan, vooral waar onrecht moet worden tekeer gegaan.” (Bladzijde 99)

Hij hielp hen ook graag en voelde alsof het zijn roeping was:

"… doch waar anderen hulp behoefden, was hem 't helpen, het geven een ware hartstocht.” (Bladzijde 84)

Max Havelaar komt in opstand tegen het Nederlandse beleid door een aanklacht in te dienen tegen de regent. Dat hij zijn onvrede uitte is een kenmerk van de Romantiek. Een mooi citaat hieronder laat zien hoe belangrijk Max Havelaar het vond dat zijn gedachtes werden gehoord.

“Ik wilde schrijven, zóó, dat het gehoord werd, en even als iemand die roept: “houdt den dief!” zich weinig bekommert over den stijl zijner geïmproviseerde toespraak aan het publiek, is het ook mij geheel om het even hoe men zal beoordeelen de wijze waarop ik mijn “houdt den dief” heb uitgeschreeuwd.” (Bladzijde 237)

Toen Multatuli dit prachtboek schreef was er een opkomende nieuwe stroming: het realisme. Max Havelaar bevat ook een kenmerk van deze stroming. In het verhaal wordt namelijk niet gevlucht naar een fantasiewereld, maar vinden de gebeurtenissen plaats in de werkelijkheid.

zaterdag 8 maart 2014

Bint




Het boek Bint, geschreven door F. Bordewijk in 1931, behoort tot de literaire stroming genaamd de Nieuwe Zakelijkheid. Dit was een stroming die heerste van 1923 tot 1933. Het werd geïntroduceerd door G.F. Hartlaub bij de tentoonstelling ‘Neue Sachlichkeit: Deutsche Malerei nach dem Expressionismus’.
Een kenmerk van deze stroming was de strakke vormgeving van de proza. De teksten hoorden zakelijk en ‘to the point’ te zijn. Er werd geen gebruik gemaakt van omschrijvende formuleringen en bijvoeglijke naamwoorden om het verhaal zo vlot mogelijk te vertellen. Dit zie je erg terug in Bint. De tekst is opgemaakt uit korte zinnen en korte dialogen. Dit gaf mij het gevoel dat Bordewijk het verhaal niet uitgebreid wilde vertellen. Dit blijkt ook wel uit het gering aantal pagina’s waaruit het boek bestaat, namelijk slechts 76. In het onderstaande citaat is goed te zien hoe kort de zinnen in het boek zijn.

       “Hij was tevreden. In de leraarskamer ging hij voor het raam staan. Schaarse individuen waaiden over het plein. De wind keilde grote losse droppen. Vlagen fabrieksroet sloegen neer, van ergens, en uiteen.” (Bladzijde 84)

Ook worden door het ontbreken van bijvoeglijke naamwoorden de gevoelens van de personages niet duidelijk. Dit is tevens een ander kenmerk van de Nieuwe Zakelijkheid. Zaken worden simpel beschreven maar wat een personage daarvan vindt of hoe hij zich erbij voelt blijft onbekend. Een goed voorbeeld hiervoor is Bint, het hoofdpersonage van het boek. Bint is de directeur van de school waar het verhaal zich grotendeels afspeelt. Hoe Bint zich gedroeg wordt goed geschreven.

   “Terzijde van de hal stond reeds de directeur op de drempel, droog, rietmager, kaarsrecht. Hij keek door een bril van bloed. Zijn blik was gering. Zijn kin was geslepen tot een bokkebaard van  grijs. Zijn knookhand bood geen druk, maar wat blinkends. (…) De directeur trad recht, snel, licht door de gangen van het gebouw dat lag om het hof.” (Bladzijde 78)

Bint wilt discipline en is een echte heerser op de school. Dit is vrij ongebruikelijk en ook best onacceptabel in het echte leven. Als lezer zou je daarom wel willen weten wat de redenen zijn voor Bint om zijn school zo te besturen, maar dit wordt doordat de gevoelens niet worden beschreven totaal niet duidelijk.

De stijl van proza uit de Nieuwe Zakelijkheid was een reportagestijl. Beelden werden snel gewisseld en direct naast elkaar geplaatst. Dit komt ook veel voor in dit boekje van Bordewijk. Hierdoor kom je als lezer nooit volledig in het verhaal en raak je snel afgeleid. Daarnaast beschreven de aanhangers van de Nieuwe Zakelijkheid alledaagse onderwerpen en gebeurtenissen en ook dit deed Bordewijk. In Bint gebeuren er nauwelijks spannende dingen. Het is een verhaal over een simpel leven op een school in de jaren ’30. Bordewijk wilde waarschijnlijk iets schrijven over het schoolsysteem.

vrijdag 7 maart 2014

Dit zijn de Namen


Nog een lange weg te gaan

Het nieuwste boek van Tommy Wieringa. De hoofdpersoon is dit keer Pontus Beg. Een politiecommissaris, in de vijftig, somber mannetje. Het enige lichtpuntje in zijn leven is de maandelijkse sekspartij met zijn huishoudster, die tot zijn onvrede een vaste langeafstandsrelatie heeft met een vrachtwagenchauffeur. Het plaatsje waar hij werkt en woont, genaamd Michailopol, ligt afgelegen in de steppe van Oekraïne. Het is doordrenkt van corruptie waar ook Pontus Beg moeiteloos aan mee doet. Dit blijkt wanneer hij een vrachtwagenchauffeur aanhoudt, wiens lading wordt gestolen en waarvoor Beg dan weer een soort vergoeding krijgt. Zijn leven is vrij saai maar langzamerhand gaat de toch wel filosofische man op zoek naar zijn verleden en komt hij erachter dat hij Joodse roots heeft. Er groeit een verlangen Joods te zijn. Ergens bij horen, dat gevoel lijkt hem geweldig. Maar zoals we al gewend zijn van Tommy Wieringa maakt hij het ons best lastig en blijft het verhaal niet bij Pontus Beg. Er zijn namelijk twee verschillende verhaallijnen, die elkaar om en om afwisselen.

De tweede verhaallijn gaat over een groep mensen die vanuit een Oost-Europees land door de droge woestijnsteppe trekken naar een ander land, op zoek naar een beter bestaan. De titel van het boek komt hier niet tot zijn recht. Er zijn namelijk geen namen aan hen gegeven. De jongen, de vrouw, de lange man, de stroper, de Ethiopiër.. zo worden zij genoemd. Het zijn vluchtelingen die met geld en valse papieren over de zogenaamde grens worden gesmokkeld: zogenaamd omdat de grens niet echt bestaat en ze dus worden geflest. Er worden mooie details gegeven van de reis die deze mensen doorstaan. Er wordt bijvoorbeeld uitgelegd hoe ze plastic neerleggen om de regen op te vangen, om daar hun dorst vervolgens ietwat mee te kunnen stillen. Maar dit is natuurlijk niet genoeg en het duurt ook niet lang voordat een van hen sterft. En ook al hebben zij allen hetzelfde doel, de belangen vanuit verschillende cultuuropvattingen zijn divers en binnen de groep ontstaat een binnenoorlog. De Ethiopiër wordt vermoord. Zijn hoofd is van zijn romp gescheiden en niemand weet wie deze misdaad heeft gepleegd. De rest van de reis nemen ze zijn hoofd mee. Tommy Wieringa verwijst hiermee naar de reis van het volk van Mozes. Het volk droeg de beenderen van Josef veertig jaar lang mee.

In het tweede deel komen de twee verhaallijnen samen. De stinkende en uitgeputte niet-Europeanen komen aan in Michailopol en dragen hun ‘symbool’ bij zich van hun vlucht, iets dat een verschrikkelijke gebeurtenis verbeeldt, namelijk het hoofd van de Ethiopiër. Het is aan Pontus Beg om de misdaad die hier achter zit op te lossen. Dat onderzoek wordt spannend verteld en als lezer blijf je ook echt geboeid.

Dit zijn de namen is zeker de moeite waard om te lezen. Het roept vragen op over afkomst, geloof en lot. Maar naast religie verwijst Wieringa met deze roman ook naar de handel in vluchtelingen. Tevens worden de ogen geopend over de nog altijd aanwezige corruptie. En aan het eind vraag je je als lezer af wie er ook werkelijk beter van is geworden. De vluchtelingen die uiteindelijk het beloofde land niet zullen bereiken of Pontus Beg die met illusie achterblijft...