maandag 17 maart 2014

De aanslag

Na de oorlog was men gefixeerd op de ‘wederopbouw’ waarbij de oude waarden weer moesten gelden. Hier moest de opkomende romanschrijver Harry Mulisch niets van weten. In plaats van een optimistisch, levenskrachtig beeld over te brengen, schreven jonge schrijvers als  de Grote Drie over de mens in een sombere zin. De goede bedoelingen waren voorgoed voorbij en de mens ‘is een zelfzuchtig monster dat puur op eigengewin uit is’. Van de mens werd niet meer verwacht dat hij naar het goede streeft. Alle schrijvers van de naoorlogse literatuur waren cynisch: door de gruwelen van de oorlog geloofden ze nergens meer in. Ze benadrukten dat de oorlog de jeugd van alle illusies heeft beroofd. De personages hadden geen idealen of grote gevoelens, zoals liefde en geloof, meer en waren erg onintellectueel. Het leven was uitzichtloos, toekomstdromen bestonden niet meer.

Harry Mulisch was geboren in 1929 en was dus nog jong toen de oorlog uitbrak. Zijn moeder was Joods en zijn vader een collaborateur, waardoor hij de oorlog vanuit een aparte positie meemaakte. Mulisch heeft ook wel gezegd: ‘Ik bèn de Tweede Wereldoorlog’. Bijna al zijn werk bestaat uit romans met de oorlog als thema. Mulisch beschrijft psychologische en filosofische kwesties naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog. In zijn romans gaat het om schuld en verantwoordelijkheid en om goed en kwaad. Het beste voorbeeld hiervan is wel De aanslag, geschreven door Mulisch in 1982.

De aanslag gaat over Anton Steenwijk, een 12-jarige jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Haarlem woonde met zijn ouders en broer. Niet lang voor de bevrijding wordt er in zijn straat de NSB’er Ploeg vermoord en wordt zijn lichaam voor het huis van Anton neergelegd. De Duitsers ontdekken dit en steken het huis van Antons familie in brand. Anton wordt opgepakt en brengt tijd door in een cel, waarna hij naar Amsterdam gaat om daar te wonen. Na de bevrijding komt Anton erachter dat de Duitsers zijn broer en ouders hebben vermoord. Wanneer hij terug komt in Haarlem in 1952 ontdekt hij daar het gedenk-monument waarop ook de namen van Antons ouders staan. Na zijn studie gaat Anton op kamers wonen. In 1956 komt hij Fake Ploeg, de zoon van de vermoorde NSB’er, tegen. Ze gaan praten en Fake verdedigt zijn vader terwijl Anton hem ervan probeert te overtuigen dat zijn vader wel fout zat. In 1961 trouwt Anton met Saskia de Graaff. Op een begrafenis vijf jaar later ontmoet hij oud-verzetsstrijder Takes. Hij verteld Anton dat hij diegene was die de NSB’er heeft vermoord. Hij deed het samen met Truus Coster, een vrouw die Anton in de cel had ontmoet toen hij twaalf was. Wanneer hij zijn oude buurvrouw Karin Korteweg tegenkomt, zegt ze hem dat zij en haar man het lijk hadden verplaatst om de hagedissen van haar man te sparen.

Het belangrijkste thema is schuld. Centraal staat de vraag: wie is er schuldig aan de moord? Verder is de oorlog een overheersend thema. Oorlog beïnvloedt Anton voortdurend. Het begint met de aanslag tijdens de oorlog. Hier wordt hij de rest van zijn leven aan herinnerd. Vooral hierdoor is dit boek typisch voor de literatuur van de naoorlogse generatie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten